archief
evameijer.nl

 

 

31 januari

Zondagochtend, 6.15 uur

Op een verlaten kruispunt wacht een oudere man in een vaal groen jack tot het stoplicht op groen springt.
In een helverlichte bovenwoning maakt een vrouw een kroonluchter schoon.
Aan de picknicktafels bij het basketbalveldje zitten twee meisjes. Het ene heeft een Twents accent, doorspekt wat ze zegt met Engelse woorden. Het andere meisje drinkt iets uit een blikje (het is nog donker).
Olli vindt een dropsleutel en een klokhuis.
In de steeg zit een merel, veren bol, die pas op het allerlaatste moment opvliegt.

 

 

30 januari

Woud

De ochtend doet aan herfst denken: wind om het huis, druppels tegen ramen, natte hondenvachten, een kat die liever binnenblijft. Ik was vannacht even wakker, ergens verderop was een feest met bonkende bassen; toen ik uit bed ging om naar de wc te gaan hoorde ik een staart heel hard op de bank kloppen. Mo houdt ervan om op de bank te slapen.
Gisteren schreef ik iemand over word-bestanden en het mailprogramma maakte daar woudbestanden van. Het deed me denken aan de tijd die in bomen opgeslagen ligt, jaarringen maar ook gewoon geschiedenis, aan de geschiedenis die niet van ons (van de mensen) is en dat ook nooit zal zijn. Dat soort gedachten stellen me gerust: er is een hele wereld die ons niet nodig heeft. De mail had het eerder ook over de banketcrisis (in plaats van bankencrisis); misschien om het een en ander nog eens in perspectief te plaatsen, misschien uit willekeur.

 

 

29 januari

Olli in zijn mandje

 

 

28 januari

De filosofiemailinglijst

Gisteren vertelde ik iemand over de filosofiemailinglijst, en toen zag ik in dat het eigenlijk een magisch instrument is, vandaar dat ik jullie er hier wat over vertel. De filosofiemailinglijst is dus een mailinglijst (list? e-maillijst?) voor filosofen. Via die lijst worden aankondingen van conferenties en dergelijke doorgestuurd, en sterfgevallen doorgegeven, en als er ergens filosofen in de penarie zitten (zoals laatst in Turkije) worden er petities gedeeld. Studenten uit landen die weinig toegang hebben tot bepaalde literatuur vragen soms om papers of boeken. Iedereen zit erop (academische filosofen uit de hele wereld), of bijna iedereen. (Er zijn meerdere mailinglijsten, maar er is er een die eigenlijk het belangrijkst is.) Aan de ene kant is het heel interessant dat een heel diverse groep (filosofie is niet een ding maar een uitwaaierend netwerk van stromingen) zo verbonden wordt. En door te lezen over conferenties waar je niet naar toe gaat blijf je ook op de hoogte; het vormt dus ook ideeën.

 

 

27 januari

Hè ja, laten we het aan de witte mannen vragen want die hebben overal verstand van

Dit zie je heel vaak, dat alle fotootjes bij een stuk van witte mannen zijn, en dan verlies ik meestal direct mijn interesse, in dit geval zelfs ondanks de veelbelovende hashtag 'doemdenken'.

 

 

26 januari

Worm politics

Wie mijn paper over de wormen wil lezen moet even een mailtje sturen; het is te veel work in progress om op internet te zetten, maar wel heel leesbaar.

 

 

25 januari

Wel een mooie naam voor een storm, Jonas

Mocht ik ooit een storm baren dan zal ik hem zeker overwegen.

 

 

24 januari

Over haren op de bank

Vanmiddag kwam Mo bij mij in de opvang, een lieve pluizige hond met een heel zacht karakter. Bij zijn vorige gezin lag hij de hele dag aan de tafel vast omdat ze geen haren op de bank wilden. Ik had het de laatste tijd vaker met mensen over huisdierenharen, en het is sowieso iets waar mensen zich druk over maken. Ik heb daar twee bezwaren tegen. Het eerste is pragmatisch van aard: als je de haren gewoon accepteert dan heb je er ook geen last van. De hele tijd in de weer zijn met plakrollen en dergelijke frustreert en is zonde van de tijd. Het tweede bezwaar is meer inhoudelijk. Volgens mij verwijst de hekel die mensen aan haren hebben - en dit geldt zowel voor honden- en kattenharen als voor lichaamsbeharing van vrouwen - naar een valse tegenstelling tussen natuur en cultuur, die ideologisch zowel slecht uitpakt voor mensen die afwijken van de norm, en voor andere dieren. Dat werkt als volgt. In het Westerse denken is een beeld geconstrueerd van de mens dat gepresenteerd wordt als neutraal terwijl het in feite machtsrelaties weerspiegelt. Cultuur wordt gecontrasteerd met natuur, rede met emotie, geest met lichaam, en ga zo maar door. Cultuur, rede, en geest worden gezien als goed, en als mannelijk. Vrouwen (en ook mensen uit andere culturen) worden gezien als emotioneler, meer lichaam, natuur, etc. Niet-menselijke dieren vallen als automatisch aan de kant van natuur, terwijl zij ook culturen hebben; ze worden gezien als lichamelijke wezens, terwijl ze net zo goed gebruik maken van vormen van rede, en ga zo maar door. Sommige feministen kaarten dit probleem aan door aan te tonen dat vrouwen ook rationele wezens zijn, en alles kunnen wat mannen kunnen. Het probleem met die strategie is dat de tegenstelling, neergezet door de machtige groep (witte heteroseksuele cisgender etc etc mannen) intact blijft. In plaats daarvan moeten we de dichotomieën bevragen en ter discussie stellen. Als het over denken gaat moeten we bijvoorbeeld begrijpen dat denken niet alleen in het hoofd plaatsvindt maar ook in het lichaam; als het over cultuur gaat moeten we begrijpen dat onze cultuur (van wie precies is dus ook de vraag) er een van velen is. En lichaamsbeharing moeten we reclaimen, niet alleen van vrouwen, ook van dieren. Het is toch idioot dat vrouwen zich maar de hele tijd moeten scheren en schamen en dat honden niet op de bank mogen. Het lijkt misschien onbelangrijk in het grotere geheel maar het is verbonden met allerlei uitwassen van geweld omdat het dezelfde logica volgt.

 

 

23 januari

De verjaardagstulpen hebben hun beste tijd gehad

 

 

22 januari

Hannover

1. Ochtend
De ochtend was stiller dan ik verwacht had: de stad sliep, het station sliep, de trein was wel wakker maar nog stil, nog zeker niet in de mood voor een praatje.
In Hilversum was de deur van de WC op het perron beplakt met een foto van een veld vol roze tulpen.
Na Amersfoort werd het lichter, achter de huisjes en de bomen, zacht groenblauw, onderaan een zweem van roze. Nee, een roze zweem door alles, door dat groenblauw, als verf dus, gemengd.
Laatst fietste ik de stad in en ik dacht: het rare van beweging is dat je eigenlijk altijd stilstaat. Omdat je zelf je beste meetpunt bent. En toen dacht ik: wat is dit nou weer voor een slechte gedachte, hij is niet eens waar. Het was omdat ik snel fietste en de wereld om me heen scherp waarnam, maar tegelijkertijd in gedachten al was waar ik moest zijn.
(Hier verdiepte het roze zich en kreeg het in de onderste strook lucht duidelijk de overhand: eerst wat donkerlila, dan dat roze, zachtoranje naar geel, groenig, blauw - en over het land hing mist en de bomen waren rank en zwart en zwaaiden.)
Een verlichte vuilnisbelt. Kleine bevroren slootjes.
Voorbij Apeldoorn begon de winter. Het roze liet de aarde los en trok strepen door de lucht. Vale schapen lagen op gras dat bedekt was met ijs, wit om groen. In het veld ernaast zat een kat, waarschijnljik te wachten op muizen. Het water was ineens echt bevroren, echode zacht wat erboven gebeurde. De bomen waren alleen nog zwart, er was nog te weinig licht om ze kleur te geven.
Deventer: meer bevroren water, steeds cirkelende meeuwen.
En dan ineens een rode zon achter mistig wittig land - zo rood dat het eigenlijk niet echt kan zijn. Zo rood en rond dat je eigenlijk niet begrijpt dat zoiets kan bestaan.

2. Middag
In Duitsland had het echt gesneeuwd. De Duitsers liepen met veel overtuiging over de beijzelde wegen. Misschien hadden ze er de goede schoenen voor.
Google maps stuurde me dwars een drukke weg over. Over de middenberm liep een klein paadje. Hoe weet google maps van dat paadje? Waarom beschouwen ze het als voetpad? Ik moest zelfs over een hekje stappen.
Het filosofie-instituut zat een beetje weggestopt. De conferentie vond plaats op de bovenste verdieping. Uit het raam zag ik twee kraaien op een besneeuwd dak met elkaar praten. Het andere raam keek uit op een binnentuin (waarin een dik pak sneeuw lag - weer het woord sneeuw maar vergeef me, ik heb jaren geen goede sneeuw gezien) met daaromheen mooie gele huizen met donkere daken.
Toen ik aankwam moest ik meteen een gerecht aankruisen op een lunchkaart. Daarna begon er een sessie over politiek. Dat kwam goed uit; ik had er wel zin in, en ik kon direct goed mijn ei kwijt qua opmerkingen (wel constructief). Na die sessie gingen we lunchen. Ik had al bedacht wie ik graag wilde leren kennen, en ze bleken de juiste keuze. We aten Indiaas en het duurde ellenlang; ik begreep waarom ze twee uur hadden uitgetrokken voor de lunch. Echt lekker was het ook niet. Ook niet vies. Maar er zaten harde stukken in en de smaak was niet helemaal goed. Gelukkig was het gesprek fijn. Ik had een aantal mensen getroffen die zich net als ik totaal thuis voelden in de situatie en van wie ik dus nu van alles weet (over dat haar vriend zijn vader al tien jaar niet gezien heeft, over het enige vegetarische restaurant in Boedapest waar je nooit de aubergine moet eten, over dat hij drie jaar af en aan in Terneuzen woonde, over puberkinderen die zich verschrikkelijk gedragen, and so on).
Hannover bestaat voor mij dus nu uit twee plaatsen: dat filosofie-instituut en het Indiase restaurant.
Mijn eigen praatje ging prima. Het ging over wormen. Na afloop zei een van mijn nieuwe vrienden dat je dierenmensen altijd onthoudt aan het dier waar ze over spreken en dat ik dus nu het meisje van de wormen ben. Ik vind dat niet erg. Wormen zijn ook lieve dieren, die bovendien intelligentie tonen in hoe ze bladeren hun holletjes in slepen (en al zouden ze geen intelligentie tonen).

3. Avond
Het was druk op het station. Ik at een vegan burger bij Pommes Freunde, die nogal tegenviel (maar wel heel goed dat ze dat hebben, er zijn mensen die ervan houden). Ik vind dat soort dingen niet zo lekker meer. Er vloog een duif vlak langs onze tafel. Een meisje met roze haar begon een heel verhaal in het Duits over de boomstammetjes tegen de muur, beter dan al dat witte tapijt overal, dacht ik dat ze zei, en ik knikte, pas later dacht ik dat ze misschien geen tapijt had gezegd, ik zag nergens wit tapijt. We begrepen elkaar verder goed genoeg. Ik denk dat ze pas toen ik 'nou doei hè, bye bye' zei begreep dat ik niet Duits was.
In de trein was het rustig. Ik zag dat de nummers van de stoelen er ook in braille stonden. We reden gewoon met zijn allen door het donker en het donker ging over in ander donker en in ander donker en weer in ander donker en zo kwamen we in Nederland aan, waar het nog steeds donker was en waar de stad gevuld was met dronken mensen die maar een beetje rondkrioelden en die dat voor zover ik weet nog steeds doen.

 

 

21 januari

Olli's eerste borrel

In de tram was het minder druk dan verwacht, toen we uit de tram kwamen was het donker. Lichtjes schenen in de gracht, op de straten lag een klein laagje wit. Het was ergens boven, twee trappen op. Olli ging hyperventileren, dus we aten samen een sinaasappel (zoiets leidt hem af) - er stonden grote bakken met fruit maar ik zag nergens een prullenbakje voor de schillen (later dacht ik: misschien was het fruit ter decoratie). Ik gaf ze aan de jongen achter de bar. Olli ging steeds wel heel mooi zitten. Tijdens het praatje van de directeur aten we een bakje nootjes leeg, en even later nog een bakje. Daarna aten we vijgen, en kreeg Olli een gevulde olijf en een kaasstengel. Hij blafte twee keer en liet zo iemand met een te groot ego schrikken (twee keer). Verder werd hij door ongeveer twaalf mensen geaaid. Iemand vroeg me of ik net een grote prijs had gewonnen (op welk gebied weet ik niet). 'Niet dat ik weet,' zei ik. 'Dan is het een andere Eva Meijer,' zei ze. 'Ik denk het niet,' zei ik. 'Dat had ik wel geweten.' Toen Olli er genoeg van had verstopte hij zich onder een tafel, en op dat moment zijn we naar huis gegaan. Ik moest hem een extra keer de trap op en af tillen omdat de deur op slot zat en de dame beneden niet mee wilde werken. Misschien was het niet de bedoeling dat er honden het gebouw in kwamen. De jongen die uiteindelijk de deur open deed lachte wel heel lief naar ons.
Buiten ging de wereld natuurlijk gewoon weer verder: met kou, en een café vol mensen, en op de hoek van de straat een teckel.

 

 

20 januari

En de toekomst glijdt langzaam de middag in of andersom

Lichtblauwe ochtend. Te koud, te warm. Nat haar, kousen, kattenvoer. Een glad pad, een groen-wit veld. Een verzameling woorden die langzaam de juiste vorm krijgt. Een tekening, een hond met haren, met oren. Nog wat woorden. Iemand die op afstand meedenkt, over hetzelfde denkt. Iemand om aan te denken. Een glimmende straat. De reflectie van de bovenste takken van een boom in een plas, zwarte toppen. Een geschaafd vierkantje ijzel. De mussen die blijven kletsen. Verschuivende stukjes blauw tussen wolken. Natte hagel, tortelduif.

 

 

19 januari

Pimpelmees

De lucht ging van grijs naar roze en terug en nu is het blauw en het sneeuwde ook even, heel kleine vlokken die heel even bleven liggen, en in de tuin komt steeds een roodborst en de dag rekt zich uit, strekt zich uit, en ik ben eigenlijk de hele tijd bezig met het verzamelen van mijn gedachten totdat ik denk: laat maar. Laat maar gaan. En daar gaan ze dan, in alle richtingen tegelijk, en ik zit ernaar te kijken, en naar die roodborst, en er is nu ook een pimpelmees die van de nootjes eet. Mijn uitgever vertelde me dat een pimpelmees in het Duits een Blaumeise is, de vogelnaam verwijst in twee talen dus ook naar drinken, en dat ze daar erg om gelachen hadden, haar Duitser en zij, ze hadden toen wel wijn gedronken, anders zou het misschien minder grappig geweest zijn.

 

 

18 januari

Hond op de bank

 

 

 

17 januari

Parrhesia

Foucault over het spreken van de waarheid. Hier. (Onderaan staan links naar volgende lezingen.)

 

 

16 januari

Reeksen

Het hagelt steeds deze week en tegelijk schijnt dan de zon. Ik zie steeds regenbogen.
En de dagen doen raar, ze duren lang en kort tegelijk. Tijdens mijn gesprekken in This Progress had ik het graag met mensen over tijd. Ik vertelde dan dat de oude Grieken twee woorden voor tijd hadden: chronos en kairos. Chronos is de kloktijd, de doorgaande tijd die ons als een lijn door het leven leidt; kairos is het beslissende moment, het moment dat die doorgaande tijd doorbreekt, ook wel het juiste moment. Het is ook een moreel appèl (daar waren ze wel goed in, die Grieken): kies, laat je niet alleen meenemen. Ik vroeg de mensen hoe zij over tijd denken, of ze het zien als lijn of als verzameling momenten. Dat varieerde nogal, en er waren bezoekers met heel mooie metaforen (uiteindelijk zijn dit metaforen). Er was wel een redelijke consensus dat de uitkomst van een leven een combinatie van toeval en keuze is. Met totale deterministen probeerde ik overigens snel korte metten te maken (niet omdat die positie niet verdedigbaar is maar omdat je dan snel uitgepraat bent).
Vanmiddag telde ik tuinvogels, het waren er meer dan vorig jaar: negen mussen, twee koolmezen, een pimpelmees, een ekster, vier stadsduiven, drie houtduiven (waaronder de kreupele), een halsbandparkiet, drie merels, een roodborst.
Vanavond vlogen er ganzen over.

 

 

15 januari

Misselijk

In de steeg zat een jongen - hooguit zestien, melkboerenhondenhaar - op zijn hurken, zijn grijsgrauwe gezicht naar de golfplaten tegen het buurhuis gedraaid. Naast hem stond een jongen met donker haar, hij keek op zijn telefoon. Ik stapte van mijn fiets en vroeg of het wel ging. De jongen met de telefoon gaf korte antwoorden - ja ging wel, nee geen glaasje water en anders kon een vriend dat wel halen. Ik ging de tuin in. Toen ik even later met Olli naar buiten kwam zat de jongen alleen in de steeg. Ik besloot toch eerst even een kort rondje te lopen (eigenlijk vooral door mijn ervaring met zieke vogels: het duurt altijd wel even om ze te vangen en je weet nooit wanneer de dierenambulance komt, dus dan is het goed om eerst even met de hond te lopen). Ik wilde wel doorlopen want het zat me niet helemaal lekker. Olli wilde niet doorlopen. Hij zette eerst zijn tanden in een spitskooltje, en daarna in een zakje waar friet ingezeten had.
'Hee,' zei ik toen ik weer terug kwam. Er stond nu een nog blondere jongen naast de blonde jongen. 'Gaat het wel?' De jongen was niet meer grauw maar spierwit. Hij opende zijn ogen en keek me aan. 'Ik ben alleen een beetje misselijk,' zei hij. 'Ik ken het gevoel,' zei ik. Sterker nog, alleen door naar hem te kijken werd ik al misselijk. 'Als er wat is moet je op de deur kloppen,' zei ik. 'Maar je bent wel aanspreekbaar dus ik denk dat het wel goedkomt.' De jongen knikte. De vriend zei nog dat er ook een vriend in de straat hierachter woonde. Ik had Olli bij de voordeur laten staan; hij kwam nu hard kwispelend kijken.
Binnen kwam Putih meteen op schoot zitten. Olli kwam naast me zitten op de bank. De jongen had best binnen mogen komen, maar zo was het ook goed. Ik weet niet hoe lang hij nog in de steeg gezeten heeft. Ik ben zelf vrij snel daarna naar bed gegaan.

 

 

14 januari

Stok

De stagaire was aan het dweilen toen we met onze natte schoenen/pootjes de dierenwinkel binnenkwamen. 'Sorry,' zei ik. 'Nu maken we alles meteen weer vies.' 'Geeft niks hoor.' Ze lachte en gaf Olli een koekje. De vrouw van de dierenwinkel kwam van achteren en gaf Olli ook een koekje. Ik legde het vogelvoer en de vetbollen op de toonbank. 'Krijg je weer duivenvoer te eten?' zei de vrouw tegen Olli. De stagaire wilde hem nog eens aaien, ze hield de dweil in haar hand. Hij deinsde achteruit. 'Hij is bang voor stokken,' zei ik. 'Daar werd ik vroeger mee geslagen,' zei de vrouw van de dierenwinkel. 'Dus ik heb reden om er bang voor te zijn.' 'Hij ook,' zei ik. Misschien had ik beter 'wat erg' kunnen zeggen. Of desnoods 'jeetje'. Maar ze zei het niet tegen mij, ze zei het tegen Olli, en daarom gaf ik voor hem antwoord (en ik was met mijn hoofd ergens anders). Terwijl hij misschien juist liever 'wat erg' had gezegd. 'Nou, ondanks het weer toch een fijne dag gewenst hè,' zei de vrouw, en ik wenste haar hetzelfde, en toen verdween ze weer naar achteren.

 

 

13 januari

Lieve schat

1. 'Een heel fijne dag lieve schat,' zei de pakketbezorger toen hij me het hondenvoer had gegeven. Eerder gaf hij me altijd een boks.
2. Er zijn twee mensen die me altijd met 'hallo lieve schat' begroeten: mijn tante en de man van de Turkse supermarkt.
3. Olli mocht mee in een auto en een vreemd huis in en nu wil hij alle auto's en vreemde huizen in.
4. Op de brug over de Amstel kwamen Olli en ik de jongen tegen die vaak met de pakketbezorger meekomt en die eerst altijd heel boos keek. Hij lachte naar me.

 

 

12 januari

Dat deze wereld niet de echte is

 

 

11 januari

Opzij

Olli en ik liepen een rondje door de buurt. Een vrouw met een rollator kwam ons tegemoet, dus Olli moest even aan de kant zodat we haar konden passeren. Hij wilde niet. 'Nou, ga eens opzij,' zei ik tegen hem. 'Wat zeg je?' zei de vrouw. 'Ik zei dat hij even opzij moest gaan.' 'Ga zelf opzij,' zei de vrouw. Ze hoorde waarschijnlijk niet zo goed. 'Nee, ik zei het tegen hem.' De vrouw keek kwaad. Olli bleef pal voor de rollator staan. Hij kwispelde hard naar de vrouw, die hem negeerde. Ik pakte hem bij zijn tuigje en trok hem zachtjes naar de kant. 'Sorry,' zei ik tegen de vrouw, maar ze zei niks meer terug.

 

 

10 januari

De bank in het vakantiehuisje op Texel

 

 

9 januari

Ze zeiden dat het een prachtige zonsopgang was, maar Johan wist het nog zo net niet

 

 

8 januari

Call for papers: Animal Agency: Language, Politics, Culture

Voor de dierfilosofen onder u (en andere eventuele geïnteresseerden): in mei organiseer ik een conferentie over agency van dieren op de Universiteit van Amsterdam. De CfP is hier te vinden: Animal Agency: Language, Politics, Culture.

 

 

8 januari

Slaap

Je tilt een hond de taal en in vertelt haar dat je van haar houdt
Ze kijkt je aan en vraagt of dit alles is, ja dit is alles
Wat is er meer? zeg je, of je denkt het. Ga maar slapen
Ze knikt en draait zich rond en slaapt, ze wordt die nacht niet meer wakker
‘s Ochtends komt de zon het huis in en laat stof zien

 

 

7 januari

Landschappen en andere locaties en situaties die goed gemis kunnen uitbeelden

Besneeuwde velden.
Besneeuwde bossen.
Eindeloze weilanden waar sluierregens boven hangen.
Een rivier op een grijze dag.
Een grijze zee onder een grijze hemel.
Bijna alle lege landschappen in combinatie met mist.
Lege steden, of juist volle winkelstraten (zeker rondom kerst, maar ook gewoon op een zaterdag in februari).
Dikke drukkende hitte in combinatie met mensenlichamen.
Mijn tuin op dit moment.
Elkaar kruisende snelwegen en winkelcentra kunnen treurig zijn, maar dat is wat anders dan wat ik hier bedoel.
(Het is natuurlijk zo dat alle genoemde plekken ook iets anders kunnen laten zien, als de kaarten anders geschud zijn.)

 

 

6 januari

Manieren om te verdwijnen III

 

 

5 januari

De dingen en ik

Ik zei net 'sorry' tegen het gasfornuis. Niet eens omdat ik er tegenaan stootte: ik had vergeten het gas aan te doen voor ik de lucifer erbij hield.

 

 

5 januari

De slufter

 

 

4 januari

De Waddenzeedijk

 

 

4 januari

De mensen die we onderweg van het park naar huis tegenkwamen waren spraakzaam vandaag

De man die tegenover me kwam zitten in de tram had lichtbruine tanden en niet-modieuze gaten in zijn spijkerbroek. ‘Hoi,’ zei hij. ‘En nog de beste wensen, hè.’ ‘Gelukkig nieuwjaar,’ zei ik. Er is een aantal mensen dat ik regelmatig tegenkom in de tram: de kunsthistoricus van in de tachtig met zijn hoge giecheltje, de vrouw die altijd nors doet maar toch een praatje wil maken ('zijn we weer hè'), de man met de felgekleurde zolen onder zijn normale bruine schoenen, maar deze man had ik ondanks dat zijn jovialiteit anders deed voorkomen niet eerder gezien. ‘Lijkt wel een dalmatiër,’ zei hij, wijzend naar Olli. Ik glimlachte vriendelijk. ‘Is het ook een dalmatiër?’ ‘Nee,’ zei ik. ‘Het is een mix.’ We spraken nog even door over hondenrassen en -kruisingen, tot ik uitstapte en hem een fijne dag wenste. We moesten naar de dierenarts om zakjes niervoer voor Putih te kopen. Toen we daar de deur uit kwamen, gaf ik Olli een brokje. Een man op straat wilde hem juist op dat moment gedag zeggen. ‘Sorry,’ zei ik. ‘Ik wilde hem net een brokje geven.’ ‘Geeft niks,’ zei de man, en hij probeerde nog eens Olli’s aandacht te vangen. Normaal wordt hij graag geaaid, nu had hij er geen zin in. We liepen verder. Op de hoek van de straat stond een man met een kerstmanbaardje. ‘Lekker met de hond aan de wandel,’ zei hij. ‘Mooi hoor. Zo zwart-wit. Het lijkt wel een koetje.’ Hij ging nog even door. Omdat hij het aardig bedoelde gaf ik een paar korte antwoorden. In de straat achter ons huis kwamen we nog de vrouw met het kleine blaffende hondje tegen, die vertelde dat ze een rotje naar hem gegooid hadden op oudejaarsdag. In de steeg stond het fietsenmannetje de klimop van de junk op de hoek bij te knippen. Hij somde alle vieze dingen op die achter de tuindeur liggen (hij woont op de tweede verdieping en kan vanaf zijn balkon die tuin in kijken). Hij wiebelde op zijn trapje, maar ik hoefde het niet voor hem vast te houden.

 

 

3 januari

De Muy





 

2 januari

Manieren om te verdwijnen II

 

 

1 januari

Gelukkig nieuwjaar