Houten stok

Ik was een paar weken geleden aan het hardlopen in het park, toen er aan de overkant van de sloot een man uit de bosjes kwam met in zijn ene hand de riem van een Cocker Spaniel, een zwart glimmend hondje met lange oren, en in zijn andere hand een houten stok. De man had een wilde blik in zijn ogen.
  ‘Niks aan de hand hè,’ zei de man, toen hij zag dat ik hem zag. Er was natuurlijk van alles aan de hand, maar ik wist niet wat. Wel wilde ik vanaf toen ook een houten stok.
  Ik denk vaak aan mijn houten stok, of liever gezegd, ik wens vaak dat ik een houten stok heb. Er zijn veel mensen die met de houten stok zouden moeten krijgen. Automobilisten bijvoorbeeld, die extra gas geven als er een duif op de weg loopt, of mensen die door me heen lopen wanneer ik de trein uit probeer te stappen. Mensen die het niets uitmaakt (het meeste maakt de meeste mensen niet uit). Mensen die anderen lastigvallen, intimideren, belazeren, van het kastje naar de muur sturen, die er sexistische dan wel racistische opvattingen op na houden, enzovoort, enzovoort.    
   Het mooiste zou een uitklapbare houten stok zijn, die ik in een koker op mijn rug zou dragen.
   Met mijn houten stok zou ik mensen en dieren te hulp schieten. Na verloop van tijd zouden mensen de dreiging van de houten stok internaliseren, zodat ik niet meer nodig zou zijn, en ik de houten stok in de gang zou kunnen laten staan.

(november 2009)